Ontroostbaar
Een hoog gehuil met lange uithalen klinkt door de straat. Op de stoep staan twee jongens. De huilende jongen houdt met zijn rechterhand zijn linkerelleboog vast. Hij staat er zielig bij. De andere jongen voelt zich er zichtbaar ongemakkelijk onder en trapt een oranje bal zachtjes tegen de muur aan. “Ik zie geen bloed Beau”, zegt hij. Beau huilt nog steeds op hoge toon. De ander wil duidelijk graag verder voetballen. Hij heeft er een mooi blauw shirt bij aan.
“Kom je Beau”! roept hij als de gewonde jongen zich heeft omgedraaid en langzaam weg begint te lopen. De jongen schudt met zijn hoofd. “Weet je wel hoe vaak ik op mijn hoofd ben gevallen de laatste tijd? Wel drie keer! En weet je wel hoe pijn dat doet!?” De andere jongen loopt achter hem aan, de bal voor zich uit trappend. “Ik ben ook een keer op mijn hoofd gevallen, heel hard. En toen zat er hier allemaal bloed.” Daarop wrijft de jongen over zijn blonde krullenbos. “Ga je nou nog mee voetballen?” probeert hij nog een keer. Maar de andere jongen loopt door. Ontroostbaar.